De Zuidwestelijke Delta is geen natuurlijke delta, maar het omgekeerde: land aangetast door de zee. Geen land in zee, maar zee in land. Door ontwatering, veen- en zoutwinning daalde de Nederlandse bodem en drong de zee binnen met wadden en zeegaten. Gemiddeld beleefde dit gebied om de 20 à 25 jaar een watersnoodramp. Na de Watersnoodramp van ’53 bleken de kosten van een algehele dijkversterking en het Deltaplan gelijkwaardig. De baten van zoete Zeeuwse wateren voor landbouw, industrie en leefbaarheid bepaalden de voorkeur voor het Deltaplan.
Zoete Zeeuwse meren
Een Deltaplan met zoete Zeeuwse wateren was na de ramp van 1953 de beslissing. Dit met waterveiligheid en zoetwatervoorziening als hoofddoelen, identiek aan de doelen van de Zuiderzeewerken en het huidige Deltaprogramma. Maar ook met het oog op landbouw, industrie en leefbaarheid. Vervolgens is de hele vis– en schelpdiersector in het kader van de Deltaschadewet uitgekocht of verplaatst.
Selectieve onttrekking
Uit de studies van de Deltadienst (ir. W. Lases) in de jaren ’70 kwam naar voren dat selectieve onttrekking van zuurstofarm zout water vanaf de bodem en het gelijktijdig inlaten van zoet rivierwater aan het oppervlak het meest doelmatig en betaalbaar is. Deze milieuvriendelijke wijze van verzoeten gaat met behulp van getij op zee en is CO2-neutraal.
Het water kan zodanig ververst worden dat het milieu gezond en zuurstofrijk blijft. Dit is een voorwaarde voor de omzetting van organische stoffen en een rijk waterleven.
Bron:: Ir. W. Lases
Het niet voldoen aan de zoetwatervraag voor doorspoelen wordt nogal eens aangehaald als argument dat verzoeting onmogelijk zou zijn. Bij doorstroming stroomt namelijk het merendeel van het ingelaten zoete water over de zwaardere zoute onderlaag heen naar zee. Voor verdringing in combinatie met selectieve afvoer van de zoute onderlaag is meer dan voldoende zoet water beschikbaar.
Koerswijziging met ernstige gevolgen
Halverwege de Deltawerken ging de regering alsnog overstag en koos tegen het advies van de Deltadienst in voor zoute wateren. De bouw van de stormvloedkering volgde en Oosterschelde en Grevelingen bleven zout. Zo werd van het hoofddoel zoetwatervoorziening afgeweken met alle gevolgen voor de leefbaarheid. Het door de milieuorganisaties gewenste herstel van het verloren estuariene milieu bleef echter achterwege. Zeeland werd zouter dan ooit en zowel de Oosterschelde als de Grevelingen kennen intussen problemen als nutriëntentekorten, forse afname van biomassa en toenemende zuurstofarmoede. Tegelijkertijd geeft de compartimentering op zoete locaties een concentratie van nutriënten en verontreiniging. Met temperatuurstijging kan dit leiden tot overlast van blauwalgen en botulisme.
De harde zoet-zout scheidingen vanwege de compartimenteringdammen blokkeren de ecologische samenhang tussen zee en rivieren, waardoor Nederland nooit aan haar internationale verplichtingen voor de zieltogende migratie van trekvissen kan voldoen. Met de kennis van nu zouden we de keuze voor zout nooit maken.
De huidige situatie
Hoewel ir. Johan van Veen het liefst de kust had afgesloten van Zeeuws-Vlaanderen tot Vlieland zijn vanwege de scheepvaartbelangen de havens van Antwerpen en Rotterdam nog altijd in open verbinding met zee. Dat maakt deze wereldhavens bij zeespiegelstijging bijzonder kwetsbaar.
Daarnaast zijn de Zeeuwse wateren zo zout als de zee zelf geworden, met als gevolg ernstige verzilting van het grondwater van de eilanden. Doordat men het grote geheel niet overzag ontstonden er zoetwatertekorten, afname van milieukwaliteit, voortgaande verzilting en een gebrek aan noodberging. Het meest urgente gevaar komt momenteel van de rivieren. Zoetwatertekort dreigt spoedig de eerste klimaatramp te worden.
Belang van zoet water
Slechts een tienduizendste deel van al het water op aarde is zoet oppervlaktewater. Elke toename van dit uiterst zeldzame milieu levert een bijdrage aan de biodiversiteit en leefbaarheid. Veel leven en welvaart is afhankelijk van dat zoete water. 92% van het rivierwater, afkomstig van Schelde , Maas en Rijn, wordt via de Zuidwestelijke Delta afgevoerd. Het merendeel van dit zoete water wordt ongebruikt in zee geloosd via de Nieuwe Waterweg om nog zo lang mogelijk de zoutindring tegen te gaan. Het ‘teveel’ aan zoet water bij hogere aanvoer wordt gespuid door de Haringvlietsluizen. Zo gaat veel zoet water verloren, terwijl Zeeland verstoken blijft van natuurlijke aanvoer. Tal van sectoren zoals landbouw, havens, visserij, natuur en schelpdierkweek ondervinden hiervan schade en zijn minder klimaatbestendig.
Een open Nieuwe Waterweg houdt al decennialang de landelijke zoetwaterverdeling in een wurggreep. Een politiek besluit over de afsluiting met zeesluizen is al jarenlang vooruit geschoven en kan niet snel genoeg genomen worden. Het streven is nu om waar mogelijk zoet water vast te houden en te verversen in periodes met voldoende aanvoer.
Nieuwe inzichten door klimaat verandering
Klimaatverandering en zeespiegelstijging zijn game-changers. Nog langer streven naar behoud van de huidige zoute situatie wordt zinloos. Zoute getijdenmilieus zullen immers met de zeespiegelstijging meestijgen, totdat er alsnog voor een ander waterbeleid gekozen moet worden. Beter is dan ook om alles wat we nu doen af te stemmen op de lange termijn en toekomstgericht gaan beschermen. Een klimaatbestendig Zeeland vraagt om kustverkorting, verzoeting en noodberging.
Binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging wordt nagedacht op het bergen van extreme afvoer van (zoet) rivierwater door de aanleg van een kustbekken achter een tweede kustlijn. Zo’n bekken geeft zeewaterveiligheid, noodberging voor rivierwater, tegendruk aan verzilting, maximale zoetwaterbuffer, vrije uitstroom van de rivieren en behoud van infrastructuur en landbouwareaal. Na het sluiten van de kustlijn hoeven achterliggende dijken niet verzwaard Daarbij komen er ruimte en meekoppelkansen voor groene energie, wonen, natuur, luchtvaart, recreatie, verkeer, visserij, havens en schelpdierkweek. Met een gefaseerde planning en een investering van gemiddeld zo’n 1 miljard euro per jaar is dit gezien de vele voordelen een win-win situatie.
Visserij en schelpdierkweek
Als gevolg van milieuverandering en regelgeving gaat het steeds slechter met de visserijsector en de schelpdierkweek. Er is veel aan gelegen om deze sectoren een rooskleuriger toekomst te bieden. Dat betekent dat ze zich niet moeten vastklampen aan het roemrijk verleden, maar kansen gaan benutten die zich op termijn voordoen. Ditmaal geen overexploitatie, maar een gezonde delta met toename van de visstand en voedselwinning uit zee zoals aquacultuur in windparken. Voor schelpdierkweek ligt de toekomst vooral in mobiele drijvende hangcultures, die voor anker gaan op die locaties waar stroming, zoutgehalte en voedingsstoffen optimaal zijn. Ook valt tevens te denken aan kweekbassins met doorstroming van brak water.
Verwerving van functies
Natuur, landbouw, recreatie en andere sectoren zijn gebaat bij water van een goede kwaliteit, een gezonde bodem en een klimaatbestendig land. In een land waar elk natuurgebied per definitie een cultuurgebied is, moet er wel sprake zijn van samengaan van functies. Zeker als water en bodem sturend dienen te zijn.
Bij de keuze voor het behoud van Zeeland mogen de Zeeuwse meren verzoeten en kunnen de harde grenzen tussen zout en zoet verdwijnen door een zekere opheffing van de compartimentering. Vismigratie wordt mogelijk met de vorming van migratierivieren, kwelders en estuaria op ondiepe zeevlaktes zoals de Vlakte van de Raan en de Slikken van Voorne. Dit is mogelijk door met strekdammen en golfdempers de natuurlijke kustaanwas en eilandvorming te stimuleren en maakt de tijdelijke zandsuppleties grotendeels overbodig.
Als wordt besloten om de Nieuwe Waterweg af te sluiten zal ook de sedimenthuishouding van de rivieren wijzigen. Rivierslib bezinkt dan nog nauwelijks in het Rijnmondgebied, maar gaat naar de Zeeuwse wateren. Met de westwaarts evoluerende processen nemen de natuurwaarden aanzienlijk toe.
Impressie van een migratierivier voor de Haringvlietdam op de Slikken van Voorne (fase 1) met een zeewaarts evoluerend estuarium (fase 2) en opkomende platen (fase 3).
Op deze wijze is het mogelijk om lang gekoesterde wensen, zoals permanente migratieroutes, estuaria en schorvorming zeewaarts te stimuleren, de ecologische relaties tussen zee en rivieren te herstellen en de huidige voormalige zeegaten in te richten als een kraamkamer voor tal van organismen, waaronder zowel trekvissen als zoetwatervissen. Doorgaans denkt men bij vismigratie aan zalm, steur en paling en staat met er niet bij stil dat tal van minder opvallende trekvissen zoals prik, fint, houting, elft en spiering het zoete water opzoeken om zich voort te planten.
Herstel van de ecologische verbinding tussen de zee en de stroomgebieden van de grote rivieren is de grootst denkbare bijdrage die Nederland kan leveren aan de West-Europese natuur.
VISIE:
Credit: Tweede kustlijn
Tekst: Wil Borm (Adviesgroep Borm & Huijgens)